,s-Gravenhage, Muzenstraat 2 - Nederlandse Protestanten Bond
Uit Reliwiki
Algemene gegevens | |
---|---|
Naam kerk: | Nederlandse Protestantenbond |
Genootschap: | Nederlandse Protestanten Bond |
Provincie: | Zuid-Holland |
Gemeente: | 's-Gravenhage |
Plaats: | 's-Gravenhage |
Adres: | Muzenstraat (voorheen: Fluwelen Burgwal) |
Postcode: | |
Inventarisatienummer: | 02060 |
Jaar ingebruikname: | 1925 |
Architect: | na te gaan |
Huidige bestemming: | gesloopt |
Monument status: | geen |
Geschiedenis
Gesloopt ca 1980, vermoedelijk wegens zowel afname van het aantal leden van de NPB, als de megalomane bouwplannen van Rijk en Gemeente in dit gebied.
In de media
- Uit Het Vaderland, 28 Juni 1926.
In de godsdienstoefening der afdeeling Den Haag van den Nederlandschen Protestantenbond heeft gistermorgen de Voorganger, ds. G. Hulsman, de plechtige inwijding verricht van de nieuwe Kerkzaal, gelegen in het gebouw der Loge aan den Fluweelen Burgwal.
De heer Hulsman had voor deze gelegenheid een Liturgischen Dienst georganiseerd, waaraan medewerking verleenden mevr. Maartje van Buuren—Offers (altzangeres), mej. Jo Koeckels (organiste) en mej. J.S. Heuckeroth (harpiste van het Residentie-orkest). De belangstelling was zeer groot; alle plaatsen waren bezet.
De nieuwe kerkzaal maakt een keurigen, waardigen en voornamen indruk. De muren en de zoldering zijn fraai-beschilderd; mooie licbtkronen hangen af en ook aan de muren en boven den preek«stoel zijn nieuwe lampen bevestigd. De vloerbedekking en het kleed over den kansel waren nog voorloopig, want er komen een breede looper en een nieuw kleed, speciaal geweven in dezelfde kleur als het schilderwerk der wanden. Het aantal zitplaatsen is uitgebreid en achter in de zaal zijn banken geplaatst. Ter weerszijden van den kansel prijkte een palmenversiering. De godsdienstoefening werd, nadat de predikant, door het bestuur der afdeeling binnengeleid, het votum had uitgesproken, geopend met het zingen van lied 232: „Komt, laat ons zingen de grootheid, de goedheid des Heeren!" Daarna las ds. Hulsman Psalm 23 voor: "De Heer is mijn Herder", waarna mevr. Maartje Offers voordroeg Beethovens „Die Ehre Gottes aus der Natur", en (na het gebed) „Dem Unendlichen", van Schubert. De volle, rijke, nobele stem van de kunstenares, die zoo juist wéér groote triumfen in het buitenland gevierd heeft, maakte diepen indruk.
Ds. Hulsman ving vervolgens zijn prediking aan. Wat is godsdienst? vroeg hij. Godsdienst is het beste, het mooiste, het teerste en het heiligste, wat een menschenziel heeft. En wat is eere-dienst? Ieder die in het heiligdom komt, draagt een vonk in zich en al die vonken gloeien op en laaien op tot een vlam van heilige geestdrift. Dat is de eeredienst. Zeker, er zijn godsdienstige menschen, die nooit een kerk betreden, die b.v. hun godsdienst belijden in het groote rijk der natuur, maar zeer velen hebben aan den eere-dienst, aan het heiligdom behoefte. Van de oudste volken af — gelijk spr. aantoonde — heeft die behoefte bestaan, bouwde men kleine tenten en tabernakels. Maar toen Salomo den nieuwen, grooten tempel van Israël inwijdde, zag hij van den berg opwaarts naar den eeuwigen koepel des hemels boven hem en riep hij uit: „De Hemelen, ja de Hemel der Hemelen kunnen Uw Grootheid niet bevatten, hoeveel te min het Huis, dat U gebouwd is!" Dit woord (i Kon. 8 : 27 b) had ds. Hulsman gekozen tot zijn tekst.
Hij wees er op dat alle kapellen, alle kerken, alle kathedralen, door menschen gebouwd, hoe grootsch en machtig ook, klein zijn, vergeleken bij den Almachtige. Zoo ook deze nieuwe kathedraal. „Het is wel aardig, maar wat is het klein!" Als de Hemelen Gods grootheid niet bevatten kunnen, hoe dan dit Huis? En toch: hier kan de eeredienst plaats hebben. God ziet ons, hoort ons, verstaat ons.
Meermalen — aldus spr. — werd er gevraagd waarom de Protestantenbond nog afzonderlijke eere-diensten organiseerde. Er zijn toch zooveel kerken, die het doen. Maar de Protestantenbond heeft gedurende een halve eeuw zijn bestaansrecht bewezen. Hij is wonderbaar gegroeid in ons land. Toch is zijn verhouding tot de kerkelijke gemeenten moeilijk en gecompliceerd. Verleden jaar is er dan ook een commissie benoemd, om die verhouding te bestudeeren. Wat speciaal de afdeeling den Haag betreft: de godsdienstoefeningen zijn hier 40 jaar geleden begonnen, nadat de laatste vrijzinnige predikant uit de Hervormde Kerk hier ter stede was verdwenen. De aldeeling is in tijd gegroeid tot een kring van intellectueelen uit alle gelederen der maatschappij. Zij is dus een kring, geen kerk of geen kerkgenootschap. Zij staat echter evenmin tegenover eenige kerk, integendeel, zij vult den arbeid der kerken aan. Men kan geen lid zijn van twee kerken tegelijk, maar men kan wèl gelijktijdig lid zijn van een kerk en van den Protestantenbond. De godsdienstoefening der aldeeling worden zoodoende belegd, ten eerste voor hen, die buiten kerkelijk verband staan, ten tweede voor hen, die lid zijn van een kerk doch daarin geen voldoende bevrediging vinden (b.v. de Vrijzinnig-Hervormden) en ten derde voor hen, die wèl bevrediging vinden in hun kerk, doch gaarne eens andere sprekers hooren dan hun eigen predikanten. Want in den Protestantenbond treden alle vertegenwoordigers in bet vrijzinnig Protestantisme op.
Op grond van dit alles — zoo ging spr. voort — heeft de afdeeling recht van bestaan. Men vraagt wel eens het bewijs van dat bestaansrecht. Toen Frans Jozef aan Napoleon het bewijs vroeg van het bestaansrecht der republiek, antwoordde deze: het bewijs is dat zij bestaat. Zoo is het met de aldeeling. Zij bestaat en zij bloeit- Dat is het bewijs van haar bestaansrecht. Zij voldoet aan een sterke behoefte. En riep ds. Hulsman — wij gaan dapper voort. Wij staan los van elke traditie. Wij zijn, zooals dr. G.H. van Senden eens heeft gezegd, geen avondmenschen, wij zijn morgenmenschen. Wij zien vooruit en durven op het gebied des geestes nieuwe dingen aanvaarden, juist omdat wij los zijn van verleden en traditie. En wij keeren ons daarmee tot den Almachtige, die ons leven regeert. Waartoe komen wij bijeen? zoo vroeg spr. vervolgens. Om wijding te ontvangen voor ons leven. Ieder mensch — zoo is dezer dagen geschreven — heeft in zich iets van een Held en iets van een Heilige. Dit is juist. De moeilijke strijd om het bestaan de maatschappij, prikkelt en stuwt ons om dat iets-van-een-Held-in-ons te toonen, maar in het heiligdom komen wij saam om, onder invloed van den Christusgeest, het heilige in ons wakker te roepen. De voorganger werkte dit nader uit en sprak de hoop uit, dat men in deze nieuwe zaal dikwijls voor dat doel mocht bijeenkomen. Hij besloot zijn fraaie, met diepe overtuiging uitgesproken rede aldus: „En zoo wijd ik dan deze nieuwe kerkzaal in met het woord van Salomo: „De Hemelen, ja de Hemel der Hemelen kunnen Uw grootheid niet bevatten, hoeveel te min het Huis, dat U gebouwd is!" Mevr. Maartje Offers zong hierop het eerste deel van „Ich bin der Welt abhanden gekommen" van G. Mahler, en, nadat ds. Hulsman het vers van Jan Luyken ,»Van Jesus de ware Ruste" had voorgelezen, zong zij het tweede deel, waarvan vooral het slot:
Urn Mitternacht hab' ich die Macht In Deine Hand gegeben, Herr ueber Tot? und Leben! Du baltst die Wacht urn Mitternacht!
een dieptreffenden indruk maakte. Zij zong onder begeleiding van orgel en harp. De voorganger bad het „Onze Vader". De aanwezigen zongen lied 144: „Halleluja, eeuwig dank en eere!" En nadat de zegen uitgesproken was, ging men uiteen. Het is voor het ijverige bestuur en voor den toegewijden predikant der afdeeling een mooie dag geweest.
- Uit Het Vaderland, 3 September 1929.
Inwijding van het orgel
Onder veel belangstelling heeft Zondagmorgen in de godsdienstoefening der afdeeling 's-Gravenhage van den Nederlandschen Protestantenbond de inwijding van het nieuwe orgel plaats gehad. De dienst werd geopend met het zingen van Lied 236, vers 1, 2 en 4: „Lof zij den Heer, den Almachtigen Koning der eere!" De heer D. Hans, voorzitter der afdeeling, sprak daarna de aanwezigen toe namens het bestuur. Met vreugde in ons hart — zei hij — zijn wij hierheen gekomen. Vreugde om het feit, dat de Koningin gisteren weer haar geboortedag mocht vieren; moge haar bestuur over ons ons land nog vele jaren duren. Vreugde omdat de wereldhistorische conferentie geslaagd is; wel vallen er nog donkere schaduwen over de wereld en denken ook wij, vrijzinnige Christenen, met diepe deernis aan de honderden Israëlieten, die de laatste dagen op zoo wreede wijze in Palestina gevallen zijn, maar het slagen der conferentie heeft de zaak van den vrede een stap vooruit gebracht, En in onzen eigen kring is er vreugde, omdat wij heden ons nieuwe orgel mogen in gebruik nemen. Het oude orgel is ruim 30 jaar gebruikt, maar er waren telkens storingen, hoezeer de organiste ook met haar talenten wist te woekeren. Toen kwam de crisis: tal van pijpen sprongen. En toen is het bestuur overgegaan tot oprichting van een Orgelfonds. Welnu, in korten tijd hebben de leden de ruim f 6.000, die noodig waren, bijeengebracht. Dit was een bewijs van groote aanhankelijkheid jegens de afdeeling. Spoedig konden raad en bestuur der afdeeling opdracht geven tot het werk, waaraan van begin januari tot lieden toe is gearbeid. Maar nu beschikt de afdeeling dan ook over een prachtig, modern orgel. Namens liet bestuur bracht spr. dank aan allen, die daartoe hebben medegewerkt: dank ook aan de Orgelcommissie, aan de deskundige adviseurs en aan de orgelbouwers, de firma van Leeuwen te Leiderdorp, die het werk hebben verricht. Hij wenschte de afdeeling geluk met het nieuwe bezit, in het bijzonder de begaafde en toegewijde organiste, mej. Dyserinck. Spr. deed een beroep op de vrijzinnig-godsdienstigen in Den Haag om de afdeeling te blijven steunen, en herinnerde aan het feit, dat de Vrijzinnig-Hervormden lieden hun eigen voorganger bevestigen. Spr. wenschte dien jeugdigen predikant zegen op zijn werk in Den Haag. Mogen — zoo besloot hij — onder de bedeling van het woord dat van den kansel zai worden gesproken en onder den ruischenden en jubelenden klank van het orgel in de toekomst nog zeer velen ook bij ons troost en kracht blijven vinden voor den levensstrijd. Hierna speelde mej. Dyserinck zeer verdienstelijk een orgelsolo: Praeludium en Fuga van Bach. De prachtige klank van het orgel maakte diepen indruk.
Ds. G. Hulsman, die inmiddels den kansel beklommen had, liet zingen Lied 20: Alle volken, looft den Heere, aarde, zing een vroolijk lied! Juicht nu allen, geeft Hem eere! Hij vergeet de zijnen niet, In het heurtgezang der sferen, In des afgronds hangen kreet. Bruischt de lof, de lof des Heeren, Die de Zijnen niet vergeet! Vervolgens ging de predikant voor in gebed, las een gedeelte uit den Bijbel, en daarna zongen de aanwezigen nogmaals, nu de bekende Ambrosiaansche lofzang van Lied 230: „Groote God, wij loven U!" Ds. Hulsman sprak daarop de inwijdingsrede uit, naar aanleiding van het bekende Bijbelwoord: „Alles wat adem heeft, love den Heer!' Aanbidding en lofzang — zoo zette hij uiteen — zijn uitingen van den menschelijken geest; die getuigen wil: God alleen is groot. Wij vereeren onze groote mannen en vrouwen, en dat is goed, maar laat ons om de schepsels toch den Schepper niet vergeten. Alle geleerden van alle eeuwen bij elkaar hebben geen korrel wijsheid toegevoegd aan het heelal, want het heelal in-zichzelf is goed, is volkomen, naar het oude woord uit Genesis: dat God schiep, en zie, het was goed. De groote voorgangers der menschheid hebben ontdekkingen gedaan, maar wat zij ontdekten, was er. Galileï liet de aarde niet wentelen om haar as, hij ontdekte dat het gebeurde. Newton vond de wet der zwaartekracht niet uit, die wet bestond. Mevrouw Curie maakte het radium niet, het radium was er en zij vond het. Het heelal had en heeft alles. God alleen is groot. Alles wat adem heeft love den Heer. Dit te zeggen en te erkennen in lofzangen en aanbiddingen is altijd een menschelijke behoefte geweest. Spr. ging na, welke instrumenten bij den eeredienst in tempels en kerken in den loop der tijden achtereenvolgens in gebruik waren: de harp, de fluit, ook was er een periode dat alleen de vox humana, de menschelijke stem, werd gehoord, maar het orgel werd het instrument van de Hervorming. Bij de portretten van onze groote hervormers zien wij vaak een orgel. En wij — aldus spr. — wij zijn kinderen der Hervorming, ook wij hebben het orgel, dat de menschelijke stem in al haar schakeeringen kan weergeven, dat fluisteren kan als bloementaal en daveren als de donder, dat stormen kan als de winden en jubelen als een leeuwerik. Ons nieuwe orgel moge dan voortaan den lofzang begeleiden en met dien lofzang blijven wij belijden: God alleen is groot. Alles wat adem heeft love den Heer! Onmiddellijk na de welsprekende rede van den predikant viel de organiste nogmaals met een orgel-solo in: Elevatione van Luigi Bottazo, waarna ds. Hulsman het dankgebed uitsprak. De dienst werd besloten met het staande zingen van Lied 144: „Halleluja, eeuwig dank en eere!" Het spel der organiste en de prestaties van het orgel wekten de bewondering ook van verscheidene andere organisten, die zich onder het publiek bevonden en na afloop daaraan uiting gaven. Het bestuur zond de organiste ter gelegenheid van dezen dag een fraai bloemstuk thuis.